Baños
De rit naar Baños was droog, in alle opzichten. Drie uur in de auto naar Ambato, switchen naar een lokale bus, en een uurtje later stond ik in het busstation van Baños. Eerst een menu del dia binnensteken en dan naar de guesthouse.
Ik had sjans, ik kon nog net een bed beneden grijpen. De Francaise, die er ook net aangekomen was, kon maar weinig Engels, dus we beslisten om Spaans te spreken, voor beiden een goede oefening. Daarna deed ik een korte stadsverkenning, waarbij de locatie van de Baños, de publieke baden, het belangrijkste was. Verder voelde het centrum redelijk Europees aan, het was al redelijk omgevormd door de hordes toeristen die hier passeren. Ik deed ook wat inkopen om eens zelf te koken, want de guesthouse had 2 keukens en veel materiaal, kon ik er evengoed gebruik van maken. Voor de 3 (4) ingredienten tomatensaus is er gelukkig niet veel nodig en supergemakkelijk ook.
’s Morgens besliste ik om aan canyoning te doen, nadat een Duitser in de slaapzaal me erover verteld had. Dat was best leuk, ook al waren de canyons klein en was het rappelen weinig nieuw voor mij. De laatste waterval was de beste, want daar liet de gids je in 10 meter in vrije val alvorens die te blokkeren. Een beetje vertrouwen in de gids was wel nodig, want ik zag nergens een veiligheid. Volgende keer breng ik toch mijn eigen prussik en musketon mee, denk ik. Na een bordje Llapingachos op de markt, deed ik nog een kleine wandeling aan de overkant van de rivier met Johannes (dezelfde Duitser). Daar kregen we de vulkaan te zien die naast het dorp ligt. De laatste uitbarsting was nog maar een paar jaar geleden, maar het dorp blijft elke keer gespaard, waardoor de mensen denken dat het beschermd wordt.
’s Avonds ga ik dan voor de eerste keer de baden bezoeken met Jo, een Australische van de guehsthouse. Het is er superdruk, een lange rij locals die staan aan te schuiven, en de rij is belangrijk in Ecuador. Er wordt wel wat geroepen elke keer er iemand probeerde halverwege tussen te kruipen: “LA COLLA” (en dan nog wat). De afwisseling tussen een warm bad, een heet bad en een koud bad is best wel leuk. Het is dan ook al een eind geleden dat ik nog eens in bad geweest ben. Na een uurtje is het er wel al redelijk druk en na twee uur hebben we er dan ook genoeg van. Wel voor herhaling vatbaar.
De tweede dag stond in kader van Casa de Arbol, een boomhuis met zicht op de vulkaan. Er gaan tours, bussen en taxis naartoe, en ook een eenzame wandelaar. Een mooie, maar lastige, wandeling. Wel, ik zeg lastig, onderweg kwam ik een oud ventje tegen, die al wat krom loopt en de berg aan het afdalen was op 1 kruk. We wisselden een paar woorden, maar mijn Spaans was niet goed genoeg om alles te verstaan. Wat ik wel weet, is dat hij, na zijn bezoek aan het dorp, terug naar huis ging wandelen. Een uur of twee later stond ik aan de ingang van Casa de Arbol. Het aantal auto’s op de immense parking gaf aan dat de rust en stilte van het wandelpad voorbij was, en ik mengde mij tussen de andere bezoekers. Er staan enkele schommels, waarbij je het gevoel zou moeten hebben dat je aan het vliegen bent. Je kunt er ook de vulkaan zien, als die tenminste niet gehuld is in wolken … Ik zocht een rustig(er) plekje, waar ik iets at. Ik raakte nog aan de praat met een Colombiaanse, die een foto wilde bij het “Banos” teken. Daarna keerde ik terug, waarbij ik mijn broek scheurde aan de prikkeldraad. Door mijn luid gevloek mocht ik ook de hoop opbergen om vogels te zien de komende 10 minuten. De terugweg bleek een pak stijler dan de heenweg en ik deed die dan ook al lopend om mijn knieën te sparen. Onderweg kwam ik onder andere Jo tegen, die dit pad naar boven deed, goed zot als je het mij vraagt. Eens beneden was ik blij dat mijn knieën het goed overleefd hadden, maar mijn dijen begonnen al wat pijn te doen, dat belooft …
Baños is ook gekend voor zijn watervallen. De weg naar Puyo staat gekend als de “ruta de catarates”. Dus ik huurde ‘s morgens een deftige mountainbike (na er 3 getest te hebben), kreeg een kaartje mee en ging op weg. Deze route is zo populair omdat het voornamelijk bergaf is, de paar stukjes bergop zijn verwaarloosbaar. Ik passeerde onderweg wel enkele partybussen, met mensen die het fietsen niet zo zien zitten. De eerste watervallen zijn ook enkel van ver te zien, dus ik stopte pas bij de bekendste: Paillon del Diablo. Daar bleek het bezoekersgehalte ook weer zo hoog te liggen dat ik moeite had met ervan te genieten. De betonnen trappen die er omheen gebouwd waren, lieten ook niet toe dat je de waterval zelf echt kon zien. Ik leerde van een Franse Duitser dat de andere ingang beter was, maar dat je er nog eens moest betalen. Daar had ik weinig zin en ik reed samen met die Duitser verder naar Machay, de laatste waterval. Daar moesten we eerst 100 meter afdalen via paadjes, trappen en slechte paadjes. Die waterval was ook geen kleintje. Wegens de moeilijke bereikbaarheid waren hier slechts enkele mensen, wat het al een pak aangenamere ervaring maakte. Ik maakte er nog een paar ommetjes. Boven vond ik er een cammionetta, die ons terug zou nemen naar Baños, moet ik heel dat eind niet terug naar boven fietsen. Ik leerde er nog Daniel, een Colombiaan kennen, die ook de Quilotoa loop wil doen, dus we wisselden even gegevens uit. ‘s Avonds hoorde ik van een nieuwe gast, die juist terug is van Quilotoa, dat het weer er helemaal niet zo slecht is als, de voorspellingen laten blijken. Het plan was vlug gemaakt, ik zou de dag erna vertrekken om de loop te doen. Ik ging nog eens naar de baden, waar ik Daniel tegenkwam en hij zag het wel zitten om mee te gaan. Ik kreeg nog een uitnodiging om mee te gaan rotsklimmen met een Duitse, maar na het vernemen van de moeilijkheidsgraad (6b en meer) paste ik beleefd.
’s Morgens maakte ik mijn valies, ging voor de laatste keer Llapingachos eten in de markt (ik ben verslaafd) en daarna de bus op naar Latacunga. Ik kon hier gerust wel wat langer blijven, de stad is aangenaam, overal bergen om in te wandelen, maar mijn tijd is beperkt hier.